Opgebiecht: 'Ik erger me dood aan de vrienden van mijn zoon'
Maria (34): ‘Voordat ik zwanger werd van Ezra, hebben mijn man en ik alles doorgesproken: de opvoeding, het onderwijs, wie er ’s nachts uit zou gaan om te voeden, wie er minder gaat werken, wie de kinderen naar clubjes zou rijden en hoeveel zakgeld we zouden geven. Maar nooit hebben we het over de vriendjes gehad. Dat hadden we wel moeten doen, want vriendjes zijn de hel. Daar ben ik inmiddels wel achter.
Zwanger worden was nogal een proces bij ons en we besloten het bij één kind te houden. We hadden al geluk met de komst van Ezra en nu was hij ook nog eens, en dit zeggen natuurlijk alle ouders, het leukste, liefste, schattigste en knapste kind dat we ooit hadden gezien. Kinderen van vrienden vonden we vaak stiekem een beetje stom en we waren intens gelukkig met onze goed gelukte, stoere jongen. Maar hoe stom ik de kinderen van mijn vrienden ooit ook vond, het zijn echt fantastische lieverds in vergelijking met Ezra’s klasgenootjes.
De een is nog erger dan de ander. En het stomme is: Ezra ziet het niet. Hij is acht en supersociaal. Het liefst speelt hij met iedereen: met de jankerd, de dove, de blonde die z’n eigen reet nog niet kan afvegen en zelfs met het verwende nest. En ik zit daar dus mee opgescheept. Als moeder kun je eigenlijk niets anders dan al die vriendjes lijdzaam ondergaan, want wat moet je anders? Speeldates met het jongetje dat z’n eigen billen nog niet kan afvegen weet ik vaak te ontlopen. Gelukkig maar, want ik vind dat afvegen niet alleen een gedoe, maar vooral heel vies.
Opgebiecht
Bij de andere kinderen heb ik eigenlijk geen reden om ze te haten. Maar toch... Het is puur mijn eigen voorkeur en daar zou Ezra geen last van moeten hebben. Maar als ik ’s middags bij het schoolplein sta en hij komt aangerend met een stom kind, dan hoop ik altijd dat-ie vraagt of ze dáár mogen spelen. Dat gebeurt natuurlijk niet altijd. Ik kan ook niet steeds zeggen dat het niet kan bij ons thuis. Dus zit er niets anders op dan doorbijten. Maar dat is moeilijk, heel moeilijk.
Als het verwende nest komt spelen, heb ik bijvoorbeeld na afloop altijd een ontevreden en chagrijnig kind aan de eettafel. ‘Mama van Ezra, waarom heeft Ezra geen iPhone?’ Omdat dat absurd is voor een kind van acht, Storm, daarom. En graag zou ik daar dan aan willen toevoegen: en omdat de mama van Ezra de opvoeding zelf doet en niet uitbesteedt aan een nanny. Maar dat doe je niet, hè. Dat kan ik niet maken.
Ook heeft Ezra een vriendje dat mij consequent negeert. Volgens zijn vader mankeert-ie niets aan zijn oren, dus ik moet wel concluderen dat hij het doet om mij te pesten. En waarom? Ik heb echt geen idee. Maar het is zó irritant. De eerste zeventien keer ‘schoenen aantrekken, Jarek’ krijg ik nog zonder hoorbare irritatie mijn mond uit. Al moet ik daar echt mijn best voor doen. Daarna moet ik heel hard de drang onderdrukken om het joch net iets te hard bij zijn arm te pakken en hem op de trap te planten voor een oorwassing. Maar dat wordt natuurlijk janken.
Dat laatste is sowieso het geval als de jankert komt spelen. Als die niet de kleurplaat krijgt die hij wil, niet als eerste van de glijbaan mag, niet de winkelwagen mag duwen of als hij een spelletje verliest, dan is het raak. Het liefst wil ik hem even door elkaar rammelen en schreeuwen dat-ie moet ophouden met dat gejank, maar dat heeft vast niet het effect waar ik op hoop. Ik zeg niet dat Ezra het perfecte kind is, er zullen vast ook ouders zijn die zich groen en geel ergeren aan zijn gedrag.
Gelukkig heb ik me tot nu toe altijd kunnen inhouden en ik hoop dat andere ouders dat ook doen. Maar soms, heel soms, snap ik dat er maar één ding op zit met vriendjes die je het bloed onder de nagels vandaan halen: ‘Nee sorry, Ezra gaat vanmiddag gezellig met mama naar de bios en de zaal is al helemaal uitverkocht. Volgende keer beter.’’
Meer van dit soort verhalen lees je wekelijks in Flair.