Splinter Chabot (26): 'Ik werd verliefd op een jongen, maar dat wilde ik helemaal niet'
Het gaat Splinter Chabot (26) voor de wind. Zijn bestseller Confettiregen wordt verfilmd, hij heeft een eigen talkshow en een nieuwe roman. “Soms lijkt het of ik in een droomwereld leef, maar het is niet zo dat het me allemaal komt aanwaaien. Net als bij iedereen zijn er hordes die ik moet nemen.”
Een flamboyante schrijver
Splinter Chabot is stil. Zo’n vijf seconden, maar die voelen als een eeuwigheid wanneer je met de flamboyant energieke schrijver en presentator praat. Je zou die rappe babbel zijn handelsmerk kunnen noemen, zoals ook de zwarte hoornen bril en veelkleurige kleding bij hem horen. Maar Splinter is meer dan die buitenkant, meer dan alleen een vlotte prater.
Hij weet wat hij zegt en hoe hij het moet zeggen. Volzinnen, zonder haperingen. De woorden raken doel, raken niet verstrikt in holle frasen. Niet zo vreemd dus, dat Splinter van 2017 tot 2019 voorzitter van de JOVD was, een politiek onafhankelijke jongerenorganisatie. En niet zo vreemd, dat hij bij Matthijs van Nieuwkerk als tafelheer regelmatig politieke duiding mocht geven en vervolgens een eigen programma kreeg (Splinter in de politiek) én een talkshow: SPLNTR!
Succesvol
Het maakte hem in korte tijd tot een publiek persoon, net als zijn vader, schrijver Bart Chabot. Een succesvol persoon ook, want alles wat de toch nog maar 26-jarige Splinter doet, lijkt in goud te veranderen. Splinter is onvermijdelijk. Op televisie en in de literaire wereld; zijn debuut Confettiregen stond zeventien weken lang in de bestsellerlijst, wordt verfilmd en zijn nieuwe roman Als de hemel genoeg ruimte heeft ligt net in de winkel. Maar nu is het dus even stil. Splinter kauwt op de vraag of hij weleens moe is.
De koek op, de batterij leeg, dat gevoel. “Jawel, jawel,” zegt hij, “het is weleens stil. Er zit wel een wervelwind in mij, een niet te stillen honger, maar sommige dingen kosten wel degelijk veel energie. Na het laatste seizoen van mijn talkshow kreeg ik ineens last van mijn schouder, voelde ik dat er langere tijd constante spanning was geweest.
Daar moet ik dan echt even van bijkomen. Net als na het schrijven van een boek. Toen mijn nieuwe roman af was, moest ik in bed liggen om dat emotioneel te verwerken en mijn energie weer te vinden. Ik was leeg, uitgemergeld, had alles van mijn lichaam gevraagd wat mogelijk was. Het zijn de dagen dat ik geen interviews moet doen, want dan ben ik zo emotioneel dat ik makkelijk in tranen uitbarst. Dan is de praatmachine even stil. Maar dat gebeurt niet vaak, ik kan vrij goed door galopperen.”
Waarom kost het schrijven je zo veel energie?
“Ik boor mijn creativiteit aan door iets te ervaren. Dat betekent dat je heel veel van je lichaam vraagt, want ik beleef het op dat moment niet echt, maar zo voelt het wel. Dat zuigt energie. Wat ik overigens niet erg vind. Ik vind het ook mooi, die uitputting, en het is nou eenmaal de manier waarop ik werk. Dat merkte ik al bij Confettiregen, mijn debuut over mijn coming-out.
Ik stond op, ontbeet niet, draaide mijn grote roze zandloper om en begon te werken. Als die na drie uur leeg was, mocht ik van mezelf iets eten, even op de bank liggen en dan weer door. Dat boek schreef ik in een maand tijd. Ik had er ook niet langer over kunnen doen, door het schrijven beleefde ik alles opnieuw. Ik werd opnieuw verliefd, voelde weer de angsten en onzekerheden van die tijd: alles kwam terug. Voor het boek en het creatieve proces was dat goed, maar ik schrok er wel van. Ik voelde me kwetsbaar, instabiel.”
Dat boek was ook meer dan zomaar een debuut.
“Ja. Het boek heeft ervoor gezorgd dat ik dingen begreep, dat ik wist waar mijn wortels zaten en hoe ik ben gevormd. En ik kon mijn ouders en drie broers hierdoor eindelijk tot in detail uitleggen hoe ik me had gevoeld. Ik kom uit een heel open en warm gezin, maar je hebt eigenlijk nooit de tijd om zo’n lang gesprek met elkaar te voeren.
Met dit boek kon ik alles duiden. Want zelfs als je uit een heel begripvol gezin komt, kan het in je hoofd nog een hele zoektocht zijn. Een eenzame worsteling. Ook daarom is het boek belangrijk voor me: ik wilde laten weten dat je je heel eenzaam kunt voelen, terwijl je dat niet echt bent. Er zijn heel veel mensen om je heen die op hetzelfde moment dezelfde wandeling maken, maar je ziet elkaar niet omdat je allemaal in die schaduw zit.”
Waarom was het ondanks dat open en warme gezin zo moeilijk om te vertellen dat je homoseksueel bent?
“Als puber zet je je af tegen alles en iedereen. Je ouders zijn stom, je docent begrijpt je niet en het instrument dat je al jaren bespeelt, doet niet meer wat je wilt. Dat los je op door naar je kamer te gaan en de deur dicht te smijten. Dan heb je er even geen boodschap meer aan. In mijn geval was het anders. Er was iets in mijn lichaam – een gevoel, een emotie – dat ik niet kon plaatsen.
Ik werd verliefd op een jongen, maar dat wilde ik helemaal niet. De beelden op televisie van mensen die in elkaar werden geslagen tijdens de Pride in Rusland kende ik, ik las in de krant over landen waar bepaalde liefdes verboden waren. Ik was nog een kind, begreep het niet helemaal, maar ik nam het wel allemaal mee.
En ik wilde helemaal geen onderdeel zijn van iets wat het leven nog ingewikkelder maakte. Ik was een puber en ik wilde niet anders zijn dan de rest. Ik wilde dezelfde fiets en dezelfde schooltas als de anderen. Wel stond ik al graag op het podium, kleedde me anders, maar dat was iets waarvoor ik zelf koos, wat ik zelf in de hand had.
Over die emoties en gevoelens had ik geen controle, daar kon ik niet voor weglopen. Dus zat ik op mijn slaapkamer met de gordijnen dicht. Met een naar gevoel in mijn buik.”
Je haatte jezelf, speelde zelfs met de gedachte er een eind aan te maken.
“Veel jongeren die dit proces doormaken, worstelen met suïcidale gedachten. Dat is nooit een oplossing, maar wel bijna een normaal onderdeel van het proces. Ik spreek vaak jongeren die hetzelfde hebben doorgemaakt en ook met die gedachte speelden. Voor buitenstaanders klinkt dat misschien vreemd, maar het is minder heftig dan het lijkt.
Het was voor mij zelfs een bevrijdende gedachte: als ik dit doe, hebben mijn ouders maar heel even verdriet, niet de rest van hun leven. Dat is natuurlijk een slechte gedachte en het is niet waar, maar voor mij voelde dat toen zo en dat gaf me de regie weer in handen.”
Uiteindelijk heb je het verteld.
“Ja, op kerstavond. Ik wilde alleen niet zeggen: jongens, ik ben homo. Nee, ik ben Splinter en die houdt van jongens, maar ook van schilderen en viool spelen. Ik wilde het net zo doen als mijn broers: zeggen dat ze iemand hadden ontmoet die zus-en-zo heet. Alleen zou de ‘zij’ bij mij dan een ‘hij’ zijn.
Ik moest die avond drie keer opnieuw met die zin beginnen, want alle emoties kwamen er uiteindelijk toch uit na zo’n zoektocht. Ik denk dat mijn ouders en broers mijn tranen die avond voor een deel begrepen, maar dat ze het pas echt snapten nadat ze het boek hadden gelezen. Pas toen beseften ze wat er in mijn hoofd was gebeurd, wat er zich in mijn slaapkamer had afgespeeld.”
Hadden je ouders iets anders moeten doen?
“Nee. Ze zijn de vrijste, liefdevolste ouders die een kind zich kan wensen, ze hebben heel erg hun best gedaan, maar sommige tochten moet je nu eenmaal alleen maken. Zoals deze tocht. Die heeft me uiteindelijk gevormd tot wie ik ben.”
Wie je bent is een man bij wie alles lijkt te lukken: je hebt een bestseller op je naam staan, een eigen talkshow en je boek wordt verfilmd.
“Soms lijkt het of ik in een droomwereld leef en ik heb veel kansen gekregen, maar ik heb er ook keihard voor gewerkt. Het is niet zo dat het me allemaal komt aanwaaien. Ik heb bijvoorbeeld gestudeerd, maar ik heb geen studentenleven gehad, want ik ging werken bij een politieke jongerenorganisatie.
En ik kwam op jonge leeftijd al op televisie om politieke duiding te geven, maar daardoor ging ik minder uit en dronk ik alleen nog in besloten gezelschap. Mijn talkshow is geweldig om te doen, maar ook daarvoor geldt dat het hard werken is. Ik neem het allemaal heel serieus, het is topsport.
Net als het schrijven van een boek: het ziet er leuk uit tijdens de presentatie, maar er zit jaren werk achter. Uren en uren, nachtenlang doorhalen. Ik hou van mijn werk, maar net als bij iedereen zijn er hordes die ik moet nemen.”
Heb je überhaupt tijd voor een relatie?
“Ik besef de laatste tijd dat ik meer moet nadenken over hoe ik zoiets in de toekomst in goede banen ga leiden. Nog nooit echt heb ik een relatie gehad, weet dus ook niet hoe ik in zo’n relatie zou zijn, maar ik ben geen heel makkelijk mens.
Mijn werk vind ik belangrijk, daar ben ik veel mee bezig. Ik ben niet de rustigste en ik heb ook best een sterke mening. En dan zijn er nog mijn onzekerheden. Want de onzekerheden die zijn ontstaan in mijn vormende jaren zijn wel minder geworden, maar voor een deel ben ik ermee vergroeid.
Het schrijven van Confettiregen heeft me een beschermlaagje gegeven, maar de emotie is er nog steeds. Die gaat niet weg. Ik vind het heel mooi om te zien hoe mijn broers hun vriendinnen kussen, te zien hoe mooi het is als mensen zo van elkaar houden, maar ik vraag me wel af of ik dat aandurf.”
Waarom zou je dat niet durven?
“Je moet het jezelf toestaan, iemand zo van je te laten houden. Ik weet gewoon niet of ik dat kan. Of ik dat mezelf gun. Ook omdat ik niet weet wat een relatie voor mijn creativiteit betekent. Ik vind het een interessante vraag, maar hij is nog onbeantwoord. De puzzel is nog niet gelegd.”
Je komt uit een groot huishouden: een gezin met vier jongens. Zou je zelf kinderen willen?
“Ja. Ik moet er nu nog niet aan denken, maar het houdt me wel bezig. Alleen zijn de opties voor mij ingewikkelder. En veel minder romantisch. Mijn broers hebben vriendinnen en als het ze gegeven is, zouden zij samen kinderen kunnen krijgen. Kinderen die zij zelf hebben gemaakt. Dat is in mijn geval natuurlijk anders.
Hoe mijn toekomstige vriend en ik ook ons best zouden doen: er gaat geen baby uit een van ons komen. Dat verlies moet je nemen, maar dat blijf ik lastig vinden. Laatst las ik over het idee dat ik met de eicellen van mijn moeder en de zaadcellen van mijn eventuele vriend een kind zou kunnen krijgen.
Een kind waarin dan iets van onze beide genen zou zitten. Dat vond ik mooi. Maar toen ik het er met mijn moeder over had, zei ze dat ze daar eigenlijk al te oud voor is. Ik weet dat een adoptiekind, een pleegkind en het draagmoederschap prachtig zijn, maar toch deed het me verdriet dat die andere optie er dus niet meer is. Er ontglipt me iets, dat gevoel.”
Je ouders gaan inmiddels richting de zeventig en kwakkelen beiden met hun gezondheid. Hoe is dat voor jou?
“Ik heb wat dit betreft een kinderhoofd: ik probeer de illusie in stand te houden dat mijn ouders voor eeuwig meegaan. Maar hun fysieke mankementen maken wel barsten in die illusie. Hardnekkige barsten. Ik probeer er wat overheen te schilderen, maar ze zijn er wel degelijk. Dat vind ik moeilijk en ook een beetje eng. Hoelang gaat het nog goed?
Wanneer stort de boel in? Zijn ze er nog wel bij als ik over twintig jaar trouw? Ze zijn heel sterk, maar ik zie dat de tijd naast hen is gaan zitten, een arm om hen heen heeft geslagen. Dat soort gedachten doet mijn fundament wat trillen. Ik probeer mijn fantasie een beetje te laten doorzakken in de werkelijkheid, maar daarmee stop je die werkelijkheid niet. Die houdt geen rekening met mijn fantasie. Die werkelijkheid is een muur waar ik straks genadeloos hard tegenaan ga lopen.”
Lees ook Rasoptimist en allemansvriend: wie is Splinter Chabot eigenlijk?
En dan?
“Dat weet ik niet, hoe ik daaruit kom. Ik ben ook maar een jong iemand die het allemaal nog moet uitzoeken. Ik ben veel aan het werk, zo veel dat ik mijn ouders maar weinig zie. Is dat slecht? Aan de ene kant denk ik dat ik meer thuis moet zijn, aan de andere kant wil ik ze ook zo veel mogelijk meenemen in het leven dat ik nu leid.
Laatst was ik in Parijs en dan besef ik hoe graag ik ze nog een keer wil meenemen naar die stad, maar ik zie hoe kwetsbaar ze zijn. Gisteren was ik bij ze, in mijn ouderlijk huis in Den Haag, de plek waar ik mijn hele leven heb gewoond, voor ik naar Amsterdam verhuisde. Ik liep door mijn kamer en die van mijn broers: die ruimtes zijn er nog wel, maar ze worden niet meer gebruikt zoals vroeger. De grote eettafel waar we met zijn zessen aan aten, staat nu te wachten op iets wat niet meer komt.
Ik zie een groot huis dat klein wordt gebruikt. Ik weet nog dat mijn vader na mijn examen mijn kamer binnenkwam om me te bedanken. Voor hoe mooi het was geweest, al die jaren. Ik zei: pap, er verandert toch niks? Hij zei toen dat dat wel degelijk zo was, dat als ik eenmaal was verhuisd er iets zou veranderen wat nooit meer terug zou veranderen. Ik dacht toen: stel je niet zo aan. Inmiddels begrijp ik waarom hij daar zo emotioneel onder was. Waarom het pijn doet.”
Hebben je ouders het nog steeds moeilijk met dat lege huis?
“Mijn vader vindt het heel leuk als we er zijn, maar ziet ook dat het goed is dat we zijn uitgevlogen. Papa weet dat het gezond is om ons los te laten en ziet het als zijn plicht om ons onze eigen weg te laten volgen. Maar mijn moeder zou het liefst zien dat we weer thuis komen wonen. Dat begrijp ik. Sterker, ik zou het zelf ook wel gezellig vinden.
Wat helpt zijn de zomervakanties. We gaan altijd met z’n zessen naar Zweden, inclusief onze twaalf jaar oude hond. Dan slapen we in stapelbedden. Twee broers in het ene stapelbed, ik met mijn oudste broer Sebastiaan in het andere. Hij boven, ik onder. Dat is hilarisch. En een beetje zoals vroeger. Dus die vakanties zijn heilig.”
Op de hoogte blijven van onze leukste artikelen en winacties? Schrijf je dan gratis in voor onze nieuwsbrief.
tekst Marcel Langedijk | fotografie Bart Honingh | visagie Linda Huiberts