PREMIUM
Marije: ‘Het gebrek aan zonlicht, de kou, de grauwheid, ik word er bloedchagrijnig van’
Zo tegen het einde van de winter ben ik niet op mijn best. Het gebrek aan zonlicht, de kou, de grauwheid, ik word er bloedchagrijnig van.
Het liefst kruip ik met een dikke trui en een deken op de bank, wachtend op de lente. Het enige wat ik tegen het einde van februari hoop, is: laat het in vredesnaam niet ook nog eens gaan sneeuwen. De laatste keer dat er sneeuw lag, liepen we naar de rand van de stad om de kinderen te zien sleeën van een heuvel.
Na een uur hield ik het niet meer vol. Mijn tenen deden zo’n pijn, zelfs door mijn moonboots heen, en mijn wangen voelden aan alsof iemand er met een speld in prikte. Ik zweer dat ik op de terugweg van pure ellende moest huilen. En als de kou dan minder wordt, loop je dagen in die blubberige papzooi.
Nee, dankjewel. Geen idee trouwens van wie ik die aversie heb. Ik ben juist opgegroeid met een vader die hield van alles wat met winter te maken had. De kou, de ijle lucht, het schaatsen op televisie en de nachtvorst in de ochtend. Hij liep gewoon in zijn colbert naast me, terwijl ik bibberde in mijn winterjas.
Dan pakte hij met zijn grote hand de mijne en lachte om mijn geklaag. Als kind dacht ik dat hij een soort superman was, dat hij het gewoon niet koud kón krijgen. Als er eenmaal ijs lag, stond hij voor dag en dauw op om een tocht te gaan rijden. Met zo’n ultrastrak schaatspak en blote voeten in zijn noren, want dikke sokken waren voor watjes.
‘s Ochtends schaatste hij met zijn broers en ‘s middags wilde hij dan graag met het gezin een tocht rijden. Die keer dat de lucht allesbehalve blauw was en de wind gemeen sneed, herinner ik me nog goed. Eenmaal onder aan de dijk opperde mijn moeder nog dat we ook gewoon wat op de vaart konden gaan schaatsen, maar mijn vader bleef enthousiast roepen dat een tocht prima kon.
Ik denk dat mijn moeder het niet over haar hart kon verkrijgen hem teleur te stellen en dus gingen we. Ik met meerdere wollen truien over elkaar heen en op kunstschaatsen, want noren vond ik stom. Halverwege de tocht zwol de wind nog eens in kracht aan. Ergens moet toen de twijfel al hebben toegeslagen (vooral bij mijn moeder), maar het was een point of no return.
Teruggaan zou immers net zo lang duren. Dus gingen we door. Mijn vader aan kop, dan mijn zus, mijn moeder en ergens achteraan bungelde ik. Ik kan de wanhoop nóg voelen. Die koude wind, de eindeloosheid van het ijs, het gevoel nauwelijks vooruit te komen. En net toen ik het bijltje erbij neer wilde gooien en dacht: ik ga zitten, haal me maar op met de auto, was hij daar ineens. Mijn vader. Zonder woorden reikte hij me zijn schaats-beschermers aan en trok me, in de luwte, de resterende kilometers achter zich aan.
Deze column komt uit Flair 05-2023.
Marije Veerman woont met Franklin, zoon Kyano en dochter Liv in Purmerend. Volg Marije via @marije.veerman op Instagram.